Jeffrey R. Holland van de Twaalf Apostelen
Uit een toespraak, gehouden tijdens de algemene oktoberconferentie
2007 […] Door openbare activiteiten en de dwarsstromen van onze
tijd [is er] in toenemende mate belangstelling van het publiek voor
De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De
Heer zei tegen de mensen in de oudheid dat dit werk in de laatste
dagen ‘wonderlijk en wonderbaar’(1); zou zijn, en dat is het. Maar
zelfs als we iedereen uitnodigen om het wonder ervan nader te
beschouwen, is er één ding waarvan we niet willen dat ze zich
erover verwonderen: namelijk de vraag of we wel of niet
‘christenen’ zijn. Over het algemeen draait het dispuut in deze
zaak om twee leerstellige kwesties: hoe wij de Godheid zien, en ons
geloof in het beginsel van voortdurende openbaring die leidt tot
een open schriftuurlijke canon. Als wij deze kwesties behandelen,
is het niet nodig om ons te verontschuldigen voor ons geloof, maar
wij willen niet verkeerd begrepen worden. Dus, met een verlangen om
het publiek begrip te vergroten, en ondubbelzinnig onze
christelijkheid verklarend, spreek ik vandaag over het eerste van
de twee zojuist genoemde leerstellige punten. Ons eerste en
belangrijkste geloofsartikel in De Kerk van Jezus Christus van de
Heiligen der Laatste Dagen luidt: ‘Wij geloven in God, de eeuwige
Vader, en in zijn Zoon, Jezus Christus, en in de Heilige Geest.’(2)
Wij geloven dat deze drie goddelijke Personen, die samen één
Godheid vormen, eensgezind zijn in doel, methodiek, getuigenis en
zending. Wij geloven dat Zij allen vervuld zijn met hetzelfde
goddelijke gevoel van barmhartigheid en liefde, rechtvaardigheid en
genade, geduld, vergeving en verlossing. Ik denk dat het juist is
om te stellen dat wij geloven dat Zij in elk denkbaar, belangrijk
en eeuwig aspect één zijn, maar wij geloven niet dat Zij drie
Personen zijn in één Wezen, een triniteitsdenkbeeld dat in de
Schriften nooit is verkondigd omdat het niet waar is. Niemand
minder dan de auteurs van de uiterst betrouwbare Harper’s Bible
Dictionary vermelden dat ‘de formele leer van de Drie-eenheid zoals
die in de vierde en vijfde eeuw door de grote kerkraden is
gedefinieerd, niet te vinden is in het Nieuwe Testament.’(3) Dus
elke kritiek dat De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der
Laatste Dagen geen hedendaags-christelijke kijk op God, Jezus en de
Heilige Geest heeft, is geen aanmerking op onze toewijding aan
Christus, maar houdt de erkenning in (en terecht, wil ik daar aan
toevoegen) dat onze kijk op de Godheid niet strookt met de
post-nieuwtestamentische christelijke geschiedenis, en teruggrijpt
op de leer die Jezus Zelf bracht. Misschien is het nuttig om even
iets over die post-nieuwtestamentische geschiedenis te zeggen. In
het jaar 325 n.C. riep de Romeinse keizer Constantijn het concilie
van Nicea bijeen om — onder andere — het steeds hetere hangijzer
van Gods vermeende ‘Drie-eenheid’ te behandelen. Wat er uit de
verhitte discussies van kerkfunctionarissen, filosofen en andere
religieuze waardigheidsbekleders kwam, werd (na nog eens 125 jaar
en nog drie andere belangrijke concilies) de geloofsbelijdenis van
Nicea genoemd, die later verscheidene malen opnieuw werd
geformuleerd, onder meer in de geloofsbelijdenis van Athanasius.
Die verschillende evoluties en herhalingen van geloofsbelijdenissen
— en andere die daar in de loop der eeuwen op volgden — verklaarden
dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest abstract, absoluut,
transcendent, imminent, wezenseen, voor eeuwig te zamen bestaand en
onbevattelijk zijn, dat zij geen lichaam, lichaamsdelen of emoties
hebben, en dat zij boven ruimte en tijd staan. In dergelijke
geloofsbelijdenissen zijn alle drie de leden aan de ene kant
afzonderlijke Personen, maar aan de andere kant zijn ze één Wezen,
wat vaak ‘het mysterie van de Drie-eenheid’ wordt genoemd. Zij zijn
drie afzonderlijke Personen, maar toch zijn Zij niet drie Goden,
maar één God. Alledrie zijn zij onbegrijpelijk, maar toch zijn zij
één God die onbegrijpelijk is. Wij zijn het op dat laatste punt met
onze critici eens — dat een dergelijke formulering van de Godheid
volkomen onbegrijpelijk is. Daar de kerk zo’n verwarrende definitie
van God werd opgelegd, was het geen wonder dat een monnik in de
vierde eeuw uitriep: ‘Wee mij! Zij hebben mij mijn God afgenomen
(...) en ik weet niet Wie ik moet aanbidden of aanspreken.’(5) Hoe
moeten wij Iemand vertrouwen, liefhebben en aanbidden — om niet te
zeggen ernaar streven om meer op Hem te gelijken — die
onbegrijpelijk en onkenbaar is? En hoe zit het dan met Jezus’ gebed
tot zijn Vader in de hemel: ‘Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U
kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij
gezonden hebt’?(6) Het is niet onze bedoeling om iemands geloof of
de leer van enige godsdienst neer te halen. Wij respecteren de leer
van anderen net zozeer als wij hen vragen de onze te respecteren.
(Dat staat ook in een van onze geloofsartikelen.) Maar als iemand
zegt dat wij geen christenen zijn omdat wij een vierde- of
vijfde-eeuwse visie op de Godheid niet onderschrijven, hoe zit het
dan met die eerste christelijke heiligen van wie vele ooggetuige
van de levende Christus waren, en die zo’n visie ook niet
onderschreven? Wij verklaren dat uit de Schriften duidelijk blijkt
dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest afzonderlijke Personen
zijn, drie goddelijke Wezens, waarbij wij wijzen op ondubbelzinnige
illustraties zoals het grote hogepriesterlijke gebed van de Heiland
dat we net genoemd hebben, zijn doop door Johannes, de ervaring op
de berg van verheerlijking, en de martelaarsdood van Stefanus — om
er slechts vier te noemen. Als deze nieuwtestamentische en
andere(8) teksten ons nog in de oren klinken, is het misschien
onnodig om te vragen wat Jezus bedoelde toen Hij zei: ‘De Zoon kan
niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; .’(9)
Een andere keer zei Hij: ‘Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om
mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.’(10)
Over zijn tegenstanders zei Hij: ‘Nu hebben zij, hoewel zij ze
gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat.’(11) En dan is er
natuurlijk nog die altijd eerbiedige onderwerping aan zijn Vader
die Jezus ertoe bracht te zeggen: ‘Wat noemt gij Mij goed? Niemand
is goed dan Eén, namelijk God.’(12) ‘De Vader is meer dan ik.’(13)
Wie smeekte Jezus al die jaren zo vurig met smartelijke uitroepen
als ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij
voorbijgaan’(14) en ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij
verlaten?’(15) En we maken we ons met de erkenning van het
schriftuurlijk bewijs dat anderszins volslagen eensgezinde leden
van de Godheid niettemin afzonderlijke en onderscheiden Wezens zijn
niet schuldig aan polytheïsme — het maakt eerder deel uit van de
grote openbaring die Jezus kwam brengen aangaande de aard van
goddelijke Wezens. Misschien heeft de apostel Paulus het wel het
beste gezegd: ‘Christus Jezus (...) die, in de gestalte Gods
zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht.’(16)
Er is nog een aanverwante reden dat De Kerk van Jezus Christus van
de Heiligen der Laatste Dagen door sommigen niet tot de
christelijke kerken wordt gerekend, want net als de profeten en
apostelen vanouds geloven wij in een belichaamde — maar beslist
verheerlijkte — God.(17) Zij die dit op de Schriften gebaseerde
geloof bekritiseren, stel ik deze retorische vraag: Als het
denkbeeld aan een belichaamde God u afstoot, waarom zijn dan de
voornaamste en karakteriserendste kenmerken van de christelijkheid
de vleeswording, de verzoening en de lichamelijke opstanding van de
Heer Jezus Christus? Als een lichaam hebben niet alleen niet nodig
maar ook niet begerenswaard is, waarom verloste de Verlosser van de
mensheid dan zijn lichaam uit de greep van de dood en het graf,
waarmee Hij garandeerde dat het voor tijd en eeuwigheid niet meer
van zijn geest gescheiden zou worden?(18) Allen die het denkbeeld
aan een belichaamde God van de hand wijzen, wijzen zowel de
sterfelijke als de herrezen Christus van de hand. Niemand die
beweert een waar christen te zijn, zou dat willen. Tot ieder […]
geef ik dit getuigenis. Ik getuig dat Jezus Christus de
letterlijke, levende Zoon van onze letterlijke, levende God is.
Deze Jezus is onze Heiland en Verlosser die onder leiding van zijn
Vader de aarde en de hemel en alles daarin geschapen heeft. Ik
getuig dat Hij uit een moeder is geboren die maagd was, dat Hij in
zijn leven grote wonderen verricht heeft die aanschouwd werden door
menigtes van zijn discipelen en door zijn vijanden. Ik getuig dat
Hij macht over de dood had omdat Hij goddelijk was, maar dat Hij
zich vrijwillig voor ons welzijn onderwierp aan de dood, want Hij
was enige tijd ook sterfelijk. Ik verklaar dat Hij met zijn
vrijwillige onderwerping aan de dood de zonden van de wereld op
zich nam en een oneindige prijs betaalde voor elk verdriet, elke
kwaal, elke kwelling en droefenis van Adam tot het einde van de
wereld. Daarmee overwon Hij het graf in lichamelijk opzicht en de
hel in geestelijk opzicht, en stelde Hij de mensheid in vrijheid.
Ik getuig dat Hij letterlijk opstond uit het graf en dat Hij, nadat
Hij voor het afronden van die herrijzenis naar zijn Vader was
opgevaren, herhaaldelijk verscheen aan honderden discipelen in de
oude en de nieuwe wereld. Ik weet dat Hij de Heilige Israëls is, de
Messias die ooit in zijn uiteindelijke heerlijkheid zal terugkeren
om als Koning der koningen en Heer der heren op aarde te regeren.
Ik weet dat er geen andere naam onder de hemel is gegeven waardoor
de mens gered kan worden en dat wij alleen door op Hem en zijn
genade en oneindige barmhartigheid(19) te vertrouwen, het eeuwige
leven kunnen verkrijgen. Mijn getuigenis van deze prachtige leer is
verder dat Jezus ter voorbereiding op dat millenniaanse bestuur
meer dan eens al is gekomen in zijn belichaamde majesteitelijke
heerlijkheid. In het voorjaar van 1820 ging een veertienjarige
jongen, die in de war was door de besproken leerstellingen die een
groot deel van de christelijke wereld nog steeds verwarren, naar
een bos om te bidden. In antwoord op dat oprechte gebed, dat hij op
zo’n jonge leeftijd uitsprak, verschenen de Vader en de Zoon als
belichaamde, verheerlijkte Wezens aan deze jonge profeet, Joseph
Smith. Die dag luidde het begin in van de terugkeer van het ware
nieuwtestamentische evangelie van de Heer Jezus Christus, en de
herstelling van andere profetische waarheden die van Adam tot aan
deze tijd zijn gegeven. Ik getuig dat mijn getuigenis van deze
zaken waar is en dat de hemelen allen uitnodigen om hiervan
bevestiging te vragen. Door de Heilige Geest kunnen wij allen ‘de
enige waarachtige God, en Jezus Christus, die [Hij] gezonden
[heeft]’(20) leren kennen. Het is mijn gebed dat wij volgens hun
leer zullen leven en ware christenen zijn in woord en in daad. In
de naam van Jezus Christus. Amen. NOTEN
1. Jesaja 29:14.
2. Geloofsartikelen 1:1.
3. In Harper's Bible Dictionary, onder redactie van P. Achtemeier
(San Francisco: Harper and Row, 1985), p. 1099; cursivering
toegevoegd.
4. Constantinopel, 381 n.C.; Efeze, 431 n.C.; Chalcedon, 451
n.C.
5. Zie Owen Chadwick, Western Asceticism, 1958, pp. 234--35.
Aangehaald in Stephen Robinsons Are Mormons Christian?, 1991, p.
84.
6. Johannes 17:3; cursivering toegevoegd.
§ 7. Zie Robinsons, Are Mormons Christian?, pp. 71–89 voor een
diepgaande bespreking van deze kwestie. Zie ook Robert Millets
Getting at the Truth, 2004, met name pp. 106–122.
8. Zie bijvoorbeeld Johannes 12:27–30; Johannes 14:26; Romeinen
8:34; Hebreeën 1:1–3.
9. Johannes 14:10; 5:19.
10. Johannes 6:38.
11. Johannes 15:24.
12. Matteüs 19:17 (Statenvertaling).
13. Johannes 14:28.
14. Matteüs 26:39.
15. Matteüs 27:46.
16. Filippenzen 2:5–6.
§§ 17. Zie David L. Paulsen, Early Christian Belief in a Corporeal
Deity: Origen and Augustine as Reluctant Witnesses, Harvard
Theological Review, 83:2, 1990, pp. 105–116; The Doctrine of Divine
Embodiment: Restoration, Judeo-Christian, and Philosophical
Perspectives, Brigham Young University Studies, deel 35, nr. 4,
1996, pp. 7–94; James L. Kugel, The God of Old: Inside the Lost
World of the Bible, 2003, pp. XI–XII, 5–6, 104–106, 134–135; Clark
Pinnock, Most Moved Mover: A Theology of God's Openness, 2001, pp.
33–34.
18. Zie Romeinen 6:9; Alma 11:45.
19. 1 Nephi 10:6; 2 Nephi 2:8; 31:19; Moroni 6:4; Romeinen 3:24
(BJS-vertaling van de Bijbel).
20. Johannes 17:3.
Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.