Persbericht

De verlossing van de doden en het getuigenis van Jezus

D. Todd Christofferson
van het Presidium der Zeventig Christelijke theologen hebben lang met de volgende vraag geworsteld: ‘Wat is de toekomst van de miljarden mensen die geleefd hebben en zijn gestorven zonder de kennis van Jezus?’(1) Door de herstelling van het evangelie van Jezus Christus zijn we gaan begrijpen hoe de ongedoopte doden worden verlost en hoe God ‘een volmaakt, rechtvaardig en tevens een barmhartig God’ kan zijn.(2)

Al tijdens zijn leven profeteerde Jezus dat Hij ook tot de doden zou prediken.(3) Petrus zegt dat dit tussen de kruisiging en de opstanding van de Heer heeft plaatsgevonden. (4) [...] De leer dat de levenden de doop en andere belangrijke verordeningen plaatsvervangend voor de doden kunnen verrichten, werd in deze bedeling aan de profeet Joseph Smith geopenbaard.(6) Hij zei dat de geesten die op de opstanding wachten, daar niet alleen het eeuwig heil aangeboden krijgen, maar ook in de hemel als man en vrouw aan elkaar kunnen worden verzegeld, en aan hun ouders en voorouders in het verleden en hun kinderen en nakomelingen in de toekomst. De Heer heeft tegen de profeet gezegd dat deze heilige verordeningen voor de doden alleen verricht mogen worden in een huis dat voor Hem is gebouwd, een tempel.(7)

Het beginsel van plaatsvervangende [heilshandelingen] [in deze kerk ‘verordeningen’ genoemd — redactie] zou toch niet vreemd moeten zijn voor christenen. Bij de doop van een levende persoon handelt [degene die de handeling verricht] plaatsvervangend voor de Heiland. En is het geen fundamenteel beginsel van [de christelijke] godsdienst dat het zoenoffer van Christus plaatsvervangend voor ons wordt verricht om aan de vereisten van de gerechtigheid te voldoen? President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Ik ben van mening dat het plaatsvervangend werk voor de doden meer overeenkomsten met het plaatsvervangende offer van de Heiland heeft dan welk ander werk dan ook. Het wordt uit liefde, zonder aanspraak op enige compensatie of wedde, verricht. Wat een geweldig beginsel.’(8) Sommige mensen hebben het verkeerd begrepen en veronderstellen dat overleden zielen ‘zonder hun medeweten in de mormoonse kerk worden gedoopt’ (9) of dat ‘mensen die voorheen lid van een andere kerk waren, het mormoonse geloof met terugwerkende kracht opgedrongen krijgen.’(10) Zij veronderstellen dat wij op de een of andere manier de macht hebben om een ziel een bepaalde geloofsovertuiging op te dringen. Die macht hebben wij uiteraard niet. God heeft de mens vanaf het begin keuzevrijheid gegeven.(11) ‘De doden die zich bekeren zullen worden verlost, door gehoorzaamheid aan de verordeningen van het huis Gods’(12), maar alleen als zij die verordeningen aanvaarden. De kerk neemt hen niet in haar ledenadministratie op en telt hen ook niet als lid.

Ons verlangen om de doden te verlossen, en de tijd en de middelen die we daarin investeren, zijn bovenal een uiting van ons getuigenis van Jezus Christus. Het is een krachtige uitdrukking over zijn goddelijke karakter en zending. Het is een getuigenis van ten eerste zijn opstanding; ten tweede de oneindige omvang van zijn verzoening; ten derde dat Hij de enige bron van het eeuwig heil is; ten vierde dat Hij de voorwaarden voor het eeuwig heil heeft vastgesteld; en ten vijfde dat Hij zal wederkomen.

De macht van de opstanding van Christus
Met betrekking tot de opstanding vroeg Paulus: ‘Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er (…) geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen?’(13) Wij laten ons voor de doden dopen omdat wij weten dat zij opgewekt zullen worden. [...] ‘Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou.’ (15)

Wat we doen voor hen die ons zijn voorgegaan, is uitermate belangrijk, omdat zij vandaag als geest leven, maar door Jezus Christus opnieuw als onsterfelijke ziel zullen leven. Wij geloven zijn woorden als Hij zegt: ‘Ik ben de opstanding en het leven, wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ (16) Bij de doop die wij voor de doden verrichten, getuigen wij dat ‘evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. (…) Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.’(17)

De oneindige omvang van zijn verzoening
Door de namen van onze voorouders op te zoeken en de verlossende verordeningen voor hen te verrichten, die zij zelf niet konden verrichten, getuigen wij van de oneindige omvang van de verzoening van Jezus Christus. Christus is ‘voor allen’(18) gestorven. ‘Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.’ (19)

Er is ‘bij God geen aanneming des persoons (…), maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig.’ (20) ‘Ziet, roept Hij iemand toe: Ga weg van mij? Ik zeg u: Neen; doch Hij zegt: Komt tot Mij, al gij einden der aarde, koopt melk en honing zonder geld en zonder prijs.’(21) Onze Heer ‘nodigt allen uit tot Hem te komen en deel te hebben aan zijn goedheid; en Hij zendt niemand heen, die tot Hem komt, hetzij zwarte of blanke, dienstknecht of vrije, man of vrouw; en de heiden is Hij indachtig; en allen, zowel Jood als niet-Jood, zijn gelijk voor God.’(22)

Het is ondenkbaar dat deze uitnodiging, die in dit leven aan iedereen wordt gericht, ingetrokken wordt voor de mensen die er voor hun dood niets van hadden gehoord. Net als Paulus zijn wij van mening dat de dood geen beperking inhoudt: ‘Ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, (…) ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.’(23)

Jezus Christus, de enige bron van het eeuwig heil
Ons verlangen om ervoor te zorgen dat onze overleden bloedverwanten in de naam van Jezus gedoopt kunnen worden, is een getuigenis van het feit dat Jezus Christus ‘de weg en de waarheid en het leven’ is en dat ‘niemand tot de Vader [komt] dan door [Hem].’(24) Petrus verkondigde: ‘En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.’(25) ‘Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.’(26)

Sommige hedendaagse christenen, die zich zorgen maken over de miljarden die zijn gestorven zonder kennis van Jezus Christus, zijn zich gaan afvragen of er inderdaad maar ‘één Here, één geloof, één doop’ (27) zijn. Zij beweren dat het arrogant, bekrompen en intolerant is om te geloven dat Jezus Christus de enige Verlosser is. Wij beweren echter dat dit een vals dilemma is. Er schuilt geen ongerechtigheid in het feit dat er maar één Persoon is door wie het eeuwig heil tot stand komt, als die ene Persoon en zijn verlossing maar zonder uitzondering aan iedereen worden aangeboden. We hoeven niet met de leer te knoeien of het goede nieuws van Christus te temperen.

Voorwaarden van de verlossing door Christus vastgesteld
Omdat wij geloven dat Jezus Christus de Verlosser is, aanvaarden we ook zijn gezag om de voorwaarden vast te stellen waardoor wij zijn genade kunnen ontvangen. Anders zouden we ons niet voor de doden laten dopen. Jezus heeft bevestigd: ‘Eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt.’(28) En met name heeft hij gezegd: ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.’(29) Dat betekent: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen [in] de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.’(30) Ondanks zijn zondeloosheid liet Jezus Christus Zichzelf dopen en ontving Hij de Heilige Geest om ‘voor de Vader [te getuigen] dat Hij Hem wil gehoorzamen door het onderhouden van zijn geboden’(31), en om ons te laten zien door ‘het voorbeeld, dat Hij [ons] heeft gesteld, hoe smal het pad en hoe eng de poort is, waardoor [wij] moeten binnengaan. En Hij zeide (…): Aan hem, die in mijn naam wordt gedoopt, zal de Vader de Heilige Geest schenken, zoals aan Mij. Volgt Mij daarom, en doet de dingen, die gij Mij hebt zien doen.’(32) Er zijn geen uitzonderingen, en die zijn ook niet nodig. Alle mensen die geloven, zich laten dopen — ook door een plaatsvervanger — en in geloof volharden, zullen verlost worden, ‘niet alleen zij, die geloofden, nadat Hij in het midden des tijds in het vlees kwam, maar allen, die sedert den beginne hebben geleefd — namelijk allen, die leefden vóór zijn komst.’(33) Daarom wordt ‘ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.’ (34)

De wederkomst van Jezus Christus
Ons werk voor de doden is een getuigenis dat Jezus Christus weer op aarde zal komen. In de laatste verzen van het Oude Testament verklaart Jehova: ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.’(35) In een geïnspireerde uitleg van deze tekst heeft de profeet Joseph Smith verklaard dat ‘de aarde met een vloek zal worden geslagen, tenzij er gebaseerd op een of ander leerstuk een verbindende schakel van de een of andere aard tussen de vaderen en de kinderen bestaat — en ziet, wat is dit leerstuk? Het is de doop voor de doden.(36) Door de plaatsvervangende verordeningen die we in de tempel verrichten, die met de doop beginnen, kunnen we een eeuwige verbinding tussen generaties tot stand brengen, die aan het doel van de schepping van de aarde voldoet. ‘Indien [dat] niet zo ware, zou de ganse aarde bij zijn komst volslagen worden verwoest.’(37) Elia is volgens de belofte op aarde gekomen om de macht van het priesterschap te bevestigen waardoor harten tot elkaar gericht worden en waardoor de verbinding tussen de vaderen en de kinderen wordt gelegd, zodat wat op aarde is gebonden, ‘zal gebonden zijn in de hemelen’(38). Toen hij kwam, verklaarde Elia: ‘Daarom worden de sleutels van deze bedeling aan u overgedragen; en hierdoor moogt gij weten, dat de grote en verschrikkelijke dag des Heren nabij is, ja, voor de deur.’(39) Wij hebben een groot verlangen om de gegevens van onze voorouders op te zoeken en hen aan ons te binden en ons aan hen. Is dit niet het krachtigste bewijs van onze overtuiging dat Jezus Christus opnieuw op aarde zal komen om te regeren? We weten dat Hij zal komen, en we weten wat voor voorbereidingen Hij voor zijn wederkomst van ons verwacht. In de Schriften worden de geesten van de overledenen soms beschreven als zijnde in duisternis of in de gevangenis. (40) Toen hij nadacht over het glorierijke plan voor de verlossing van Gods kinderen, schreef de profeet deze psalm: ‘Laat uw hart zich verheugen en uitermate verblijd zijn. Laat de aarde in gezang uitbreken. Laten de doden gezangen aanheffen van eeuwige lof voor Koning Immanuël, die voordat de wereld bestond datgene instelde, wat ons in staat zou stellen hen uit hun gevangenis te bevrijden; want de gevangenen zullen vrij worden.’(41)

Onze verantwoordelijkheid reikt net zo ver als de liefde van God om zijn kinderen uit iedere tijd en plaats te omvatten. Ons werk voor de doden is een welsprekend getuigenis dat Jezus Christus de Verlosser van de hele mensheid is. Zijn genade en beloften bereiken zelfs hen die Hem in dit leven niet vinden. Door Hem zullen de gevangenen inderdaad worden bevrijd. In de naam van Jezus Christus. Amen.


Citaten uit een toespraak, gehouden tijdens de algemene oktoberconferentie 2000 van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Voor de volledige toespraak, zie het tijdschrift Liahona van januari 2001. NOTEN
1. Zie, bijvoorbeeld, Gabriel Fackre, Ronald H. Nash en John Sanders, What About Those Who Have Never Heard?, onder redactie van John Sanders [1995], blz. 9. Er zijn verscheidene theorieën over de doden die het evangelie niet hebben gehoord, van een onverklaarbare ontkenning van het eeuwig heil, tot dromen of andere goddelijke interventie op het moment van de dood, tot eeuwig heil voor iedereen, zelfs zonder geloof in Jezus Christus. Sommigen geloven dat zielen na de dood iets over Jezus horen. Geen enkele verklaart hoe we aan de vereiste van Jezus kunnen voldoen, namelijk dat een mens uit water en geest geboren moet worden om het koninkrijk van God binnen te gaan. (Zie Johannes 3:3–5). Zonder de kennis die ooit in de oorspronkelijke kerk heeft bestaan, zijn die oprechte zoekers ‘gedwongen om tussen een zwakke wet te kiezen die de ongedoopten in de hemel [toelaat], en een wrede God die de onschuldigen [verdoemt].’ (Hugh Nibley, Mormonism and Early Christianity [1987], blz. 101 [100–167].) 2. Alma 42:15. 3. Zie Johannes 5:25. 4. Zie 1 Petrus 3:18–20. [...] 6. Zie LV 124, 128, 132; Joseph Smith Jr., The Personal Writings of Joseph Smith, samengesteld door Dean C. Jessee [1984], blz. 486; Joseph Smith Jr., The Words of Joseph Smith, onder redactie van Andrew F. Ehat en Lyndon W. Cook [1991], blz. 49. 7. Zie LV 124:29–36.
Het belangrijkste doel van de hedendaagse explosieve bouw van tempels over de hele wereld is een plaats te verschaffen waar de essentiële verordeningen van het eeuwig heil verricht kunnen worden voor de mensen die daar in dit leven geen kans voor hebben gehad. 8. De Ster, augustus 1998, blz. 17. 9. Ben Fenton, ‘Mormons Using Secret War Files to Save Souls’, The Telegraph (Londen), 22 februari 1999. 10. Greg Stott, ‘Ancestral Passion’, Equinox, april/mei 1998, blz. 45. 11. Zie Mozes 7:32. Zie ook Alma 5:33–36; 42:27. 12. LV 138:58. 13. 1 Korintiërs 15:29. [...] 15. Romeinen 14:9. 16. Johannes 11:25. 17. 1 Korintiërs 15:22, 25–26. 18. Zie 2 Korintiërs 5:15. 19. 1 Johannes 2:2. 20. Handelingen 10:34–35. 21. 2 Nephi 26:25 (24–28). 22. 2 Nephi 26:33. 23. Romeinen 8:38–39. 24. Zie Johannes 14:6. 25. Handelingen 4:12; zie ook 2 Nephi 25:20; Mosiah 5:8. 26. 1 Timoteüs 2:5. 27. Efeziërs 4:5. Zie bijvoorbeeld John Hick, The Myth of God Incarnate (1997) 28. Matteüs 7:14. 29. Johannes 3:5. 30. Handelingen 2:38. 31. 2 Nephi 31:7; zie ook Matteüs 3:13–17; Marcus 1:9–11; Lucas 3:21–22; Johannes 1:29–34. 32. 2 Nephi 31:9–10, 12. 33. LV 20:26. 34. 1 Petrus 4:6. 35. Maleachi 4:5–6; zie ook 3 Nephi 25:5–6; LV 2:1–3. 36. LV 128:18. 37. LV 2:3; GJS 1:39. 38. Matteüs 16:19; zie ook Matteüs 18:18, LV 132:46. 39. LV 110:16 (14–16). 40. Zie Jesaja 24:22; 1 Petrus 3:19; Alma 40:12–13; LV 38:5; LV 138:22, 30.
Zelfs de rechtschapen geesten worden beschreven als ‘gevangenen’ die op de verlossing van de banden des doods wachten. (Zie LV 138:18–19.) 41. LV 128:22.

Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.