Het doel van vrijheid is groter dan vrijheid alleen. Het doel is dat je als individu vrij bent voor iets. Rechten beginnen bij het individu maar eindigen daar niet. We ontdekken ons ware wezen in onze familie, vriendschap, buurt, dat waar we voor staan en de mensen met wie we een gemeenschap vormen. Deze twee kanten van de vrijheid – onszelf en de gemeenschap – versterken elkaar en geven elkaar zin.
We hebben allemaal rechten, eenvoudigweg omdat we mens zijn. Ze zijn inherent en onvervreemdbaar, niet slechts iets wat wordt vergund door diegenen die toevallig aan de macht zijn.
Geen rechten zonder verantwoordelijkheid. En geen verantwoordelijkheid zonder een hoger doel. Gehoor geven aan de mystieke en heilige betrokkenheid die we voor elkaar voelen, is het cement van de samenleving.
In 1948, na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, kwamen de leiders van landen over de hele wereld bij elkaar om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op te stellen. In dit document wordt bevestigd dat ieder mens – ongeacht religie, ras, geslacht of nationaliteit – recht heeft op leven, vrijheid, veiligheid, gelijke bescherming door de wet, en vrijheid van gedachte, meningsuiting en godsdienst. Hoewel deze verklaring niet altijd wordt gerespecteerd, omschrijft zij wel de morele normen voor hoe mensen volgens het internationale recht en hun eigen grondwet moeten worden behandeld.
Hierbij hebben wij zowel rechten als plichten: wij verdienen het om met waardigheid te worden behandeld en anderen mogen op hun beurt respect van ons verwachten. We kunnen het niet over rechten hebben zonder het ook over verantwoordelijkheid te hebben. En we kunnen het niet over verantwoordelijkheid hebben zonder deel uit te maken van een gemeenschap. Mensenrechten impliceren dat wij in een relatie tot anderen staan. De genegenheid die mensen verbindt, komt niet voort uit rechten maar verplichtingen.
Vrijheid brengt je weinig als je in afzondering leeft.
Als verzameling gemeenschappelijke principes zijn de mensenrechten een bijzondere prestatie. Maar principes dwingen zichzelf niet af. Het zijn vooral de ‘softe’ instellingen als kerken, niet de internationale wetgevende lichamen, die zich inzetten voor het gemeenschappelijke goed. Gerald Filson, hoofd public affairs van de Baha’i in Canada, zegt dat de kerken een ‘enorme bijdrage leveren aan het sociale welzijn, gezondheid, educatie, stabiele gezinnen en een scala van positieve krachten in de samenleving, en dat doen ze door niet uit te gaan van rechten, maar van deugden als opoffering, vrijgevigheid, liefde voor het goddelijke enzovoort.[1]
Godsdienst is een school voor sociaal kapitaal. Zij brengt mensen de gewoonten bij van contact met anderen maken, teamwerk en problemen oplossen. Gelovigen zetten goede doelen, voedselbanken, opvang voor daklozen, weeshuizen, ziekenhuizen, medische missies en jeugdgroepen op en steunen humanitair werk, hulp bij rampen en dienstverleningsprojecten voor armen en ouderen. Deze unieke bundeling van krachten ondersteunt de ambities van de mensenrechten en ook het werk van overheden. In de woorden van professor Dan McKanan: ‘Sterke geloofsgemeenschappen geven hun leden de kracht om tegen onrechtvaardigheid in de bredere samenleving op te komen.[2]
Daarom is vrijheid van godsdienst of geweten een fundamenteel mensenrecht. Zonder dat, zegt hoogleraar rechten Brett Scharffs, ‘kan het hele mensenrechtenproject onder zijn eigen gewicht instorten’.[3]
Het is makkelijk om te denken dat mensenrechten ver van ons bed staan in een afgelegen rechtbank of instelling. Maar Eleanor Roosevelt, voorzitter van de eerste mensenrechtencommissie van de VN, heeft gezegd dat ze ‘klein beginnen, vlakbij huis, zo dichtbij en zo klein dat je ze op geen enkele wereldkaart zal vinden. En toch is dat de wereld van ieder mens: de buurt waar je woont; de school of universiteit die je bezoekt; de fabriek, boerderij of het kantoor waar je werkt. Dat zijn de plaatsen waar ieder mens – man, vrouw, kind – gelijke rechten, gelijke kansen en gelijke waardigheid zonder discriminatie hoopt te vinden. Als deze rechten daar niets te betekenen hebben, hebben ze nergens iets te betekenen.[4]
Op deze plaatsen gebeurt, in het klein, veel meer dan datgene waar we onze tijd en energie aan besteden; onze ziel wordt er ook door gevormd. ‘Pas als we erkennen dat onze problemen geestelijk van aard zijn,’ schrijft zij, ‘komen we in de buurt van een oplossing voor die problemen.’[5]Geen rechten zonder verantwoordelijkheid. En geen verantwoordelijkheid zonder een hoger doel. Gehoor geven aan de mystieke en heilige betrokkenheid die we voor elkaar voelen, is het cement van de samenleving.
[1] Gerald Filson, ‘Interreligious Cooperation, Religious Rights and Pluralism’, gepresenteerd op het 2016 Annual Symposium of the International Center for Law and Religion Studies van Brigham Young University, 2-4 oktober 2016.
[2] Zie Dan McKanan in ‘How Religion Strengthens Community’, Zocalo, 19 oktober 2010.
[3] Brett G. Scharffs, ‘Why Religious Freedom? Why the Religiously Committed, the Religiously Indifferent and Those Hostile to Religion Should Care’, Social Science Research Network, 4 februari 2017.
[4] Eleanor Roosevelt, ‘Where Do Human Rights Begin?’ in Courage in a Dangerous World, red. Allida M. Black (2000), 190.
[5] Eleanor Roosevelt, ‘Where Do Human Rights Begin?’, 5.