Persbericht

Discriminatie en godsdienstintolerantie

International Ministerial Conference of the Alliance of Civilizations, Cordoba (Spanje) 3–4 mei 2010

Toespraak door Erich W. Kopischke, president van het gebied Europa, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen

I. Kerkgeschiedenis van vervolging tot aanvaarding

Als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in Europa wil ik u danken voor de uitnodiging om te spreken op deze conferentie over kwesties aangaande discriminatie en godsdienstintolerantie. De geschiedenis van de kerk die over het algemeen ‘mormonen’ wordt genoemd, fluctueert tussen de uitersten van heftige vervolging en bewondering voor en aanvaarding van haar leden.

Joseph Smith, stichter van de kerk, voorzag al in een vroeg stadium dat over hem ‘onder alle volken zowel goed als kwaad (...) zou worden gesproken.’1 Maar de verwerping bleef niet beperkt tot alleen woorden. De vervolging van de kerk in haar begintijd bereikte een hoogtepunt in 1838 toen de gouverneur van de Amerikaanse staat Missouri een bevel uitvaardigde dat alle mormonen onmiddellijk de staat moesten verlaten, op straffe des doods. Zes jaar later bestormde een woedende bende de gevangenis te Carthage (Illinois, VS) en doodde de profeet Joseph Smith die daar gevangen was gezet.

Tegenwoordig bedraagt het ledental van de kerk bijna veertien miljoen. De in totaal bijna een half miljoen leden van de kerk in Europa stellen het respect op prijs dat zij krijgen, alsmede de vrijheid van godsdienst en overtuiging die over het algemeen door de grondwet wordt beschermd. Zij streven er bovendien naar om leden van andere godsdiensten, of mensen zonder geloof, met respect te behandelen.

Maar tot op de dag van vandaag veroorzaakt het dagelijks gebruik in de media van generaliserende benamingen voor minderheidskerken intermenselijke spanningen in Europese samenlevingen. Vooral woorden zoals ‘sekte’ of ‘cultus’ ‘hebben door hun stereotyperende uitwerking de neiging [...] om de journalistieke vereiste van onderscheid tussen nieuws en opinie te laten vervagen’2 en scheppen afstand en vooroordeel. Godsdienstige gemeenschappen waarvan de aanhangers consequent naar bepaalde regels leven, worden al gauw bekritiseerd. De Duitse politicologen Uwe Backes en Eckhard Jesse merken op dat ‘dit alles vrolijk onbezorgde consumenten in onze tijd misschien hoogst “verdacht” mag voorkomen, maar het staat een individu in een vrije samenleving volkomen vrij om te beslissen zich “anders” te gedragen, “anders” te leven en “anders” te denken, zolang hij daarbij geen inbreuk doet op de rechten van andere mensen. De geschiedenis van het christelijke kloosterleven toont aan dat kleine, besloten gemeenschappen een bron van inspiratie kunnen zijn en op talrijke manieren die samenlevingen kunnen verrijken.’3

Met deze historische en sociale achtergrond, sta ik vandaag voor u als iemand die hier persoonlijk mee te maken heeft. Voor mij is een discussie over het onderwerp godsdienstige tolerantie meer dan een noodzakelijke theoretische oefening. Het heeft te maken met mijn persoonlijk begrip van de zin van het leven en de vrijheid om God te aanbidden volgens de ingevingen van mijn eigen geweten. Om die reden kan ik niet anders dan dit met passie verdedigen.

II. Het standpunt van de kerk inzake de vrijheid van overtuiging

Het elfde geloofsartikel waarin de fundamentele leringen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zijn samengevat, luidt: ‘Wij eisen het goed recht de almachtige God te aanbidden volgens de stem van ons eigen geweten, en kennen alle mensen hetzelfde goed recht toe: laat hen aanbidden hoe, waar of wat zij willen.’4

Dit gelovige leerstuk, dat in 1842 is geformuleerd, zou ook nu nog kunnen dienen als leidend beginsel voor de vreedzame interactie tussen godsdiensten. Het eist niet alleen de eigen vrijheid op om God te aanbidden, maar kent die concreet ook aan alle andere mensen toe. Ik wil zelfs nog een stap verder gaan en zeggen dat het onze plicht als christenen en burgers is om anderen in hun vrijheid te beschermen en te steunen.

Opkomen voor de rechten van anderen is een gebod en een uitdaging aan alle christenen. We moeten nooit vergeten dat we in een wereld vol grote verscheidenheid leven. De wereldgodsdiensten, maar ook christelijke geloofsbelijdenissen onderling, kennen verschillen in leringen en godsdienstige gebruiken. Maar dat moet niet leiden tot vijandigheid, of ons ertoe brengen te denken dat we heiliger of beter zijn dan anderen.5


III. Tolerantie en respect als fundament van een vrije samenleving

Godsdienstige tolerantie is niet slechts de plicht van gelovige mensen, het is het fundament van een vrije samenleving.

Als het in het verleden al relatief makkelijk was om een overzicht te hebben van die onderwerpen (tenminste wat de persoonlijke toepassing ervan betreft) omdat zij die ‘erg anders’ waren ook nog eens woonden in verre landen, dan is dit in de afgelopen jaren toch drastisch veranderd, althans hier in Europa. Met de toenemende hedendaagse migratie van volken en de vermenging van culturen en godsdiensten bevinden ‘zij die anders zijn’ zich plotseling in ons midden.

Tegenwoordig moeten christenen, joden, moslims, atheïsten, boeddhisten en leden van nog veel meer godsdiensten met elkaar zien op te schieten in hun respectievelijke zichtbare bezigheden. Dat leidt tot allerlei emoties en veel mensen weten niet hoe ze daarmee om moeten gaan.

Het is nodig om zowel zich bewust te zijn van de eigen identiteit als om tegelijkertijd open te staan voor de verschillen met anderen. In dit opzicht zijn onderwijs en aanmoediging van tolerantie en respect onmisbaar, zodat het alle mensen mogelijk blijft om niet alleen in stilte in godsdienst te geloven en die na te leven, maar om zich ook in het openbaar te kunnen begeven en zich vrijelijk te uiten. Velen vinden dat dit te ver gaat. Zij zeggen dat godsdienst zich moet beperken tot de privésfeer. Maar dat zou meer wereldsheid betekenen en dus verhinderen dat men zijn eigen godsdienstige standpunt kenbaar maakt..

Wij geloven dat een samenleving sterker wordt als die godsdienstige vrijheden ruim baan geeft. Zij die buitenlandse infiltratie en godsdienstig fundamentalisme vrezen, en menen dat de vrijheid daardoor in gevaar wordt gebracht, staan over het algemeen regulering voor die het fundamentele recht op godsdienstvrijheid beperkt.


IV. Hoe kunnen we godsdienstdiscriminatie voorkomen?

De staat beschermt het recht op gewetensvrijheid. In een vrije samenleving wordt dit door de meeste burgers als vanzelfsprekend gezien en als onderdeel van hun zelfbeschikkingsrecht. Maar een staat die deze vrijheid beschermt, onderhoudt en sterkt ook zichzelf.

De grote wereldgodsdiensten en de kleine religieuze gemeenschappen dragen ook elk een deel van de verantwoordelijkheid om godsdienstige diversiteit te erkennen en respecteren. De gulden regel ‘Doe een ander niet wat u niet wilt dat u geschiedt’ is, zoals bekend, in de een of andere vorm in bijna elke godsdienstige traditie terug te vinden.

Vooral de christelijke kerken moeten grensoverschrijdend samenwerken om godsdienstvrijheid te verdedigen en discriminatie uit te bannen. Eind februari sprak kardinaal Francis George, voorzitter van de conferentie van katholieke bisschoppen in de Verenigde Staten van Amerika, duizenden mormoonse studenten toe aan de universiteit van de kerk, de Brigham Young University. Hij verklaarde dat godsdienstvrijheid niet terug te brengen is tot alleen de vrijheid om God te aanbidden of zelfs de vrijheid van geweten. Individuele personen en godsdienstige gemeenschappen moeten het recht hebben om hun invloed op het openbare leven te doen gelden. In de komende jaren moeten we interreligieuze coalities vormen om de individuele en institutionele vrijheid van geweten te verdedigen en ons te verzetten tegen de druk om religie zuiver een privéaangelegenheid te maken.6

Het is mij duidelijk dat waar godsdienstvrijheid kan bloeien, democratie en economisch welzijn volgen. Als dergelijke vrijheden om wat voor reden dan ook worden ingeperkt, verdwijnt de democratie en ontstaan er conflicten.

Als gelovige mensen moeten wij zij aan zij staan om grondwettelijke, institutionele en sociale vrijheid van godsdienst op te eisen.

Laten wij daar vandaag mee beginnen, of onze bestaande inzet op dat gebied voortzetten.

1. Geschiedenis van Joseph Smith 1:33.
2. Patrick Warto, ‘Schlag’-wort Sekte, 2008, p. 25.
3. Uwe Backes/Eckhard Jesse, Vergleichende Extremismusforschung, 2005, p. 375.
4. Elfde geloofsartikel van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.
5. Zie Gordon B. Hinckley, ‘The Work Moves Forward’, algemene aprilconferentie 1999.
6. Zie newsroom.lds.org, 23 februari 2010.


Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.