Toelichting

Het belang van godsdienst: geen zelfverwezenlijking zonder je naaste

‘Samen is moeilijker, maar beter.’ — rabbi David Wolpe[1]

Waarom sluiten mensen zich bij een godsdienst aan? Sommigen worden in een gelovig gezin geboren, terwijl anderen zich tot een geloof bekeren. Maar op een bepaald punt in hun leven maken mensen de bewuste keuze om al dan niet actief deel uit te maken van hun godsdienstige gemeenschap. Het woord ‘religie’ komt van het Latijnse ‘religare’, wat ‘binden’ of ‘opnieuw verbinden’ betekent. Wat kan in een tijdperk van grote persoonlijke vrijheid nog minder aantrekkelijk lijken dan zichzelf ‘binden’ aan de grillen en eigenaardigheden van een grote groep mensen?

En toch is een kenmerkende eigenschap van vele godsdiensten dat de gelovigen een hechte groep vormen. Jezus Christus heeft het heel eenvoudig verwoord: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’[2] Met andere woorden, uw welzijn omvat veel meer dan afstandelijke persoonlijke vrijheid; het is ook verbonden met het welzijn van uw naaste. En dus kunnen godsdienstige organisaties nuttige raakpunten zijn waar twee samenwerkende impulsen, namelijk het verlangen naar individuele zingeving en het verlangen om ergens bij te horen, samenkomen. Zoals met alles moet ook hier een evenwicht tussen gevonden worden.

Godsdiensten zijn zeker niet de enige bron van al het goede in de wereld. Individuen kunnen ook in afzondering een tevreden leven leiden volgens hun eigen geloofsovertuiging. Maar door de jaren heen is er niets zo doeltreffend geweest als georganiseerde godsdienst om mensen tot toewijding aan te sporen.[3] En het is in die voortdurende betrokkenheid bij anderen dat godsdienst een blijvende bijdrage levert.

Deel uitmaken van een kerk is zoveel meer dan gewoon naar de kerk gaan. Het geeft mensen identiteit, mogelijkheden, ambitie, kennis en veel andere persoonlijke zegeningen. Maar die krijgen ze naargelang ze zichzelf wegcijferen voor anderen. Godsdienst leert ons sociale verantwoording en het sluiten van verbonden, niet uit eigenbelang, maar als belofte aan God.  Deze ‘binding’ is een van de weinige zaken die sociale verplichtingen buiten familie- of stamverband opleveren. Medegelovigen zijn vaak het best in de gelegenheid om voor een zieke te zorgen, het huis van een buur te herstellen of ontelbare andere gaten te vullen die we zelf niet gevuld krijgen. Er zijn zeer weinig organisaties die de kerkgemeenschap kunnen vervangen.

Toch is een van de kenmerkende eigenschappen van deze tijd een toenemend wantrouwen in instellingen, waaronder religieuze organisaties. Met als resultaat dat mensen zich meer afzonderen van hun familie, buurt en de samenleving in zijn geheel. Het is zo makkelijk om versplinterd te raken — afgezonderd op persoonlijke eilandjes, onafhankelijk van grotere groepen. De schrijver David Brooks heeft zich beklaagd over die toestand: ‘Individuen leven niet in een strakke sociale orde, maar in afgescheiden werelden van eigen keuzes.’[4]

Maatschappijen die materialisme, individualisme en moreel relativisme aanmoedigen, promoten misschien de zogenaamde ‘soevereiniteit van het individu’,[5] maar ze verzwakken andere waarden. Filosoof Michael Walzer waarschuwt: ‘Deze vrijheid, hoe spannend en versterkend ook, is bovendien erg schadelijk. Ze maakt het voor individuen erg moeilijk om stabiele maatschappelijke steun te krijgen, en voor de maatschappij erg moeilijk om te rekenen op de verantwoordelijke bijdrage van de individuele leden.’[6]

Geïsoleerd individualisme draagt bij tot de maatschappelijke trend om ‘wel geestelijk ingesteld, maar niet gelovig’ te zijn. Dit betekent vaak dat geloof als een persoonlijke zaak gezien wordt en niet als andermans zaak. Maar er hoeft geen tegenstelling tussen die twee te zijn. Iemand kan geestelijk ingesteld én gelovig zijn. Ze zijn zelfs van elkaar afhankelijk in een vitaal gelovig leven.

Schrijfster Lillian Daniel heeft gezegd: ‘Iedereen kan God in de zonsondergang vinden. Het vergt een zekere volwassenheid om God te vinden in de persoon die naast je zit en een ander politiek standpunt heeft, of als er een baby huilt wanneer je naar een preek probeert te luisteren.’[7] Maar het zijn deze ongemakken in onze omgang met andere mensen die ons geloof kracht geven, ons menselijk inlevingsvermogen verrijken en ons burgerlijk fundament schragen.

In deze tijd van wantrouwen en maatschappelijk verval bevorderen we de samenhang van onze gemeenschap door terug te keren naar de heilige toewijding van onze kerkgemeenten. Wanneer het weefsel van de gemeenschap begint uit te rafelen, kan godsdienst het met zijn veeldradige maatschappelijk kapitaal weer samenbinden.

 

[1] Rabbi David Wolpe, ‘The Limitations of Being “Spiritual but Not Religious”’, Time Magazine, 21 maart 2013.

[2] Marcus 12:31.

[3] Zie Jonathan Sacks, ‘The Moral Animal’, New York Times, 23 december 2012.

[4] David Brooks, ‘The Secular Society’, New York Times, 8 juli 2013.

[5] Jean Bethke Elshtain, Sovereignty: God, State, and Self (New York City, New York: Basic Books, 2008).

[6] Michael Walzer, Citizenship and Civil Society (Rutgers, N.J.: New Jersey Committee for the Humanities Series on the Culture of Community, 13 oktober 1992), deel 1, pp. 11-12.

[7] Lillian Daniel, ‘Spiritual but not religious? Path may still lead to Church’, Winnipeg Free Press, 5 oktober 2013.

Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.