Onze hedendaagse wereld biedt meer opties en mogelijkheden dan ooit tevoren. Wetenschap en techniek blijven onze kennis verruimen, en de verscheidenheid aan religieuze wereldbeschouwingen blijft toenemen. We lijken onze horizon sneller te verbreden dan we aankunnen. Maar uiteindelijk blijven we dezelfde geestelijke wezens. Het innerlijke verlangen blijft gedurende onze levensreis bestaan.
De verschillende godsdiensten onderwijzen een gemeenschappelijk inzicht: we zijn onvolledig. En dus verlangen we naar volledigheid. Als er op elke vraag een antwoord was, zou men niet bidden. Als er voor elke kwaal een geneesmiddel was, zou men niet dorsten naar verlossing. Als elk verlies hersteld werd, zou men niet verlangen naar de hemel. Zolang deze problemen voorkomen, blijft godsdienst bestaan. Het is een vanzelfsprekend onderdeel van het leven. Als mens ervaren we onzekerheid, verdriet en de dood. Godsdienst is echter een leerschool om orde te scheppen in chaos, een ziekenhuis voor onzichtbare wonden, een reddingslijn die ons een tweede kans geeft.
Rabbi David Wolpe heeft ter illustratie van die gedachte gezegd dat godsdienst ‘betekenis, zin en gemoedsrust brengt in een wereld van pijn, lijden en verlies.’[1]
Godsdienst voorziet in deze behoeften, maar godsdienst is niet uit deze behoeften ontstaan. Godsdienst is niet zomaar een menselijke reactie op tegenspoed. Godsdienst gaat het menselijke te boven en komt uit een hogere bron. De geschiedenis toont aan dat de mens in goede en slechte tijden zowel binnen als buiten zichzelf naar waarheid zoekt. En hij geeft gehoor aan de antwoorden die hij krijgt.
Godsdienst brengt unieke individuen bijeen die samen een broederschap van gelovigen vormen. Maar als het hart van het individu niet gewonnen kan worden, kan de gemeenschap niet in stand gehouden worden. De geestelijke ervaringen van ieder individu kunnen net zo verschillend als de personen zelf zijn. Omdat we ‘door een spiegel, in raadselen,’ zien,[2] moeten we voor de meeste zaken in het leven geloof oefenen. Uiteindelijk is het in die zoektocht naar het goddelijke het individu dat de details doorneemt, het bewijsmateriaal afweegt, en beslissingen neemt over uiterst belangrijke zaken. Die worsteling is het proces van geloof. Ludwig Wittgenstein heeft gezegd: ‘In God geloven, is beseffen dat wereldse feiten geen uitsluitsel geven.’[3]
Het menselijk leven draait om betekenis. Onze aard beweegt ons tot geestelijk onderzoek en zingeving. Godsdienst schept een milieu waarin antwoorden en zingeving gezocht, gevonden en doorgegeven kunnen worden. Dat verband tussen godsdienst en zingeving bestaat nog steeds.
De sociale wetenschappen geven aan dat de individuele mens op tal van manieren baat heeft bij godsdienst, hetzij in de vorm van een gezonde levensstijl, sociale zorg of liefdadigheid. Een voorbeeld: ‘Mensen die geloven in het bestaan van God geven aan meer zin te zien in het leven’, aldus een recent onderzoek.[4]
Dat is vooral nu van belang. Onze confrontatie met het hedendaagse leven is vaak een reeks beelden die fel oplichten en uitdoven — zo rijk aan het oppervlak, maar verwaarloosd aan de wortel. Maar godsdienst en spiritualiteit graven onder dat oppervlak en verbinden ons met de morele fundering die het beste van de mensheid ondersteunt.
Will Durant, geschiedkundige gespecialiseerd in denkbeelden en culturen, verbaasde zich over de kracht van geloof. Hijzelf kwam echter nooit tot een definitief geloof in God. Toen hij zijn leven had gewijd aan leren en observeren, liet hij zijn gedachten over de betekenis van de kerk gaan. Zijn overwegingen tonen aan dat zelfs een agnost de aantrekkingskracht van godsdienst begrijpt als men geconfronteerd wordt met het onbekende:
‘Deze alomtegenwoordige kerktorenspitsen, die naar de hemel wijzen, wanhoop negeren en hoop inboezemen, deze imposante stedelijke pieken, of eenvoudige kapelletjes in de bergen — ze reiken vanuit elke trede van de aarde naar de hemel; in elk dorp van elk land vechten ze tegen twijfel en bieden ze terneergeslagen harten vertroosting. Zijn het dan allemaal waanideeën? Is er na het leven niets dan de dood, en na de dood niets dan bederf? Dat kunnen we niet achterhalen. Maar zolang de mens lijdt, blijven deze spitsen bestaan.’[5]
Instellingen en ideeën bloeien als ze echte, blijvende behoeften bevredigen. Anders hebben ze de neiging een natuurlijke dood te sterven. Maar godsdienst is niet dood. Alexis de Tocqueville heeft in de jaren 1830, toen zijn thuisland, Frankrijk, godsdienst begon te verwerpen, gezegd: ‘De ziel heeft behoeften die bevredigd moeten worden.’[6] Dat is juist gebleken. Door de eeuwen heen hebben pogingen om deze behoeften het zwijgen op te leggen gefaald. Godsdienst geeft dit verlangen een structuur, en de kerk is het huisgezin des geloofs.
Hoewel ze van hout, steen en staal vervaardigd zijn, stellen kerken iets voor dat zich diep in de menselijke ziel bevindt, iets wat we aan het licht willen brengen. Meer dan alles wat door de mens is gemaakt geeft godsdienst richting en vorm aan de individuele zoektocht naar zingeving.
[1] ‘Why Faith Matters: Rabbi David J. Wolpe’, lezing aan de Emory University, 21 oktober 2008.
[2] 1 Korintiërs 13:12.
[3] Ludwig Wittgenstein, aantekening in persoonlijk dagboek (8 juli 1916), p. 74e.
[4] Stephen Cranney, ‘Do People Who Believe in God Report More Meaning in Their Lives? The Existential Effects of Belief’, Journal for the Scientific Study of Religion, 4 september 2013.
[5] Will en Ariel Durant, Dual Autobiography (New York: Simon & Schuster, 1977).
[6] Alexis de Tocqueville, Democracy in America (Chicago, Illinois: University of Chicago Press, 2000), p. 510.