Persbericht

Hoe heiligen der laatste dagen Mohammed zien

James A. Toronto Enkele jaren geleden kreeg ik een telefoontje van twee kerkleden in de Verenigde Staten die hadden kennisgemaakt met een islamitische buurman uit Pakistan. Toen zij hem het verhaal van het eerste visioen van Joseph Smith vertelden, verraste zijn reactie hen. Eerst zei hij dat moslims geen profeten aanvaarden die na Mohammed gekomen zijn. Maar vervolgens zei hij dat het verhaal van Joseph Smith overeenkomsten vertoont met dat van Mohammed. Hij zei: ‘Wij geloven dat Mohammed een goddelijke boodschapper ontving die hem vertelde dat hij geroepen was als profeet. Hij ontving openbaringen met nieuwe Schriftuur die Gods woord aan de mens bevat. En hij vestigde een gemeenschap van gelovigen die zich ontwikkelde tot een grote wereldgodsdienst. Daar deze leden weinig van moslims en de islam* afwisten, waren ze niet zeker hoe ze moesten reageren. De vragen die deze ervaring opwerpt, maken deel uit van een meer algemene vraag die relevant is voor alle heiligen der laatste dagen, daar de kerk over de hele wereld actief is en wij allemaal in een steeds pluralistischer wordende samenleving leven: wat is voor een heilige der laatste dagen een gepast standpunt ten aanzien van de aanspraak die andere godsdiensten maken op door God geïnspireerde profeten, Schriftuur, visioenen en wonderen? Het volgende is misschien nuttig. Het is gebaseerd op evangelische inzichten die ik in de loop van de jaren heb opgedaan doordat ik in moslimsamenlevingen heb gewoond en gestudeerd. Als we Mohammeds rol in de geschiedenis van godsdienst vanuit het perspectief van het herstelde evangelie zien, krijgen we groot begrip voor een van de invloedrijkste geestelijke leiders uit de geschiedenis. Bovendien gaan we daardoor beter inzien dat onze hemelse Vader zijn kinderen in alle landen liefheeft en dat Hij ons beginselen geeft om ons te leiden in het ontwikkelen van positieve relaties met vrienden en buren van een ander geloof. DENKBEELDEN OVER INTERGODSDIENSTIGE BETREKKINGEN President Gordon B. Hinckley is altijd voorstander geweest van een dialoog en wederzijds respect tussen verschillende godsdiensten. Hij heeft de leden van de kerk aangespoord om ‘een dankbare houding voor overeenkomsten aan te kweken’ voor aanhangers van andere godsdiensten, politieke en filosofische bewegingen, en voegde daaraan toe dat ‘wij daarbij op geen enkele wijze iets hoeven af te doen van onze theologie’. Hij heeft deze raad gegeven: ‘Heb respect voor de opinies en gevoelens van andere mensen. Zie in dat zij ook hun deugden hebben; let niet op hun fouten. Let op hun goede kanten en hun deugden, en dan zult u zelf goede kanten en deugden vinden waar u veel aan zult hebben.’1 De nadruk die president Hinckley legt op het ontwikkelen van wederzijds begrip tussen de aanhangers van verschillende godsdiensten komt voort uit fundamentele evangeliebeginselen — nederigheid, naastenliefde, respect voor de eeuwige waarheid, en erkenning van het feit dat God alle mensen liefheeft — waarin Jezus Christus en profeten van weleer en in deze tijd hebben onderwezen. De Heiland heeft geregeld bevestigd dat onze hemelse Vader oneindig veel geeft om het welzijn van al zijn zoons en dochters, bijvoorbeeld in de gelijkenis van het verloren schaap. (Zie Lucas 15.) In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan leerde hij ons dat een van de sleutels tot het ware discipelschap is om andere mensen vriendelijk en vol mededogen te behandelen ondanks politieke, godsdienstige of rassenverschillen. (Zie Lucas 10:25–37.) Hij hekelde onverdraagzaamheid en rivaliteit onder de godsdienstige groeperingen, alsmede de neiging om de loftrompet te steken over de eigen deugden en de geestelijke status van anderen te minimaliseren. Jezus richtte zich met een gelijkenis tot hen die ‘van zichzelf vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten’ en veroordeelde de hoogmoed van de Farizeeër die bad ‘God, ik dank U, dat ik niet zo ben, als de andere mensen’ en prees de ootmoed van de tollenaar die smeekte ‘God, wees mij, zondaar genadig’. (Lucas 18:9–14.) Uit het Boek van Mormon leren wij dat onze hemelse Vader ‘ieder volk indachtig is, in welk land het zich ook moge bevinden; (…) en zijn barmhartigheid strekt zich over de ganse aarde uit’ (Alma 26:37; zie ook 1 Nephi 1:14). Vanwege zijn liefde voor al zijn kinderen heeft de Heer geestelijk licht verschaft om hen te leiden en hun leven te verrijken. Ouderling Orson F. Whitney (1855–1931) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft opgemerkt dat God ‘niet alleen zijn verbondsvolk gebruikt, maar ook andere volken, om een werk tot stand te brengen dat ontzagwekkend, fantastisch en veel te zwaar is om alleen door dit handjevol heiligen tot stand gebracht te worden.’2 Ouderling B.H. Roberts (1857–1933) van de Zeventig heeft ook over die leer gesproken: ‘Hoewel De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is gevestigd voor het onderricht van de mens en het een van de middelen is waarop de Heer de waarheid bekendmaakt, is Hij niet beperkt tot deze instelling om dergelijke doelen te verwezenlijken, in tijd noch in plaats. God verwekt onder de mensenkinderen hier en daar wijze mensen en profeten, met hun eigen taal en nationaliteit, die tot hen spreken op manieren die zij kunnen begrijpen. (...) Alle grote leerkrachten zijn dienstknechten van God; onder alle volken en in alle tijdperken. Zij zijn geïnspireerde mensen die aangewezen zijn om Gods kinderen te onderrichten volgens de omstandigheden waarin zij zich bevinden.’3 De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft vaak uitgelegd dat Gods liefde universeel is, waaruit de noodzaak voortvloeit om open te staan voor alle beschikbare bronnen van goddelijk licht en goddelijke kennis. ‘Een van de grote, fundamentele beginselen van het “mormonisme”’, heeft hij gezegd, ‘is waarheid te ontvangen, waar die ook vandaan moge komen.’4 De profeet heeft de leden aangespoord ‘om alle goede en ware beginselen in de wereld te vergaren en ze te koesteren.’5 De kerkleiders hebben de leden voortdurend aangemoedigd om positieve relaties op te bouwen met mensen van andere godsdiensten door de geestelijke waarheid die zij bezitten te erkennen en daarbij de overeenkomsten in geloofspunten en levenswijze te beklemtonen. De kerkleiders leren ons om het op prettige wijze oneens te zijn met anderen. Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft tijdens een gebiedsconferentie in Tahiti tot heiligen der laatste dagen en leden van andere kerken over dit thema gezegd: ‘Behoud alle waarheid en al het goede dat u hebt. Geef geen enkel goed of juist beginsel op. Geef geen enkele norm uit het verleden op die goed, rechtschapen en waar is. Wij geloven elke waarheid die in elke kerk ter wereld te vinden is. Maar wij zeggen ook tot alle mensen: kom en neem het aanvullende licht en de extra waarheid die God in onze tijd hersteld heeft. Hoe meer waarheid we hebben, hoe groter onze vreugde hier en nu is; hoe meer waarheid we ontvangen, hoe groter onze beloning in de eeuwigheid is.’6 President Howard W. Hunter, destijds president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft tijdens de algemene oktoberconferentie van 1991 gezegd: ‘Als lid van de Kerk van Jezus Christus trachten wij alle waarheid tezamen te brengen. Wij streven ernaar de kring van liefde en begrip onder alle mensen op aarde te vergroten. Zo streven wij ernaar vrede en geluk te stichten, niet alleen onder christenen, maar onder alle mensen.’7 En ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft in oktober 1992 een openbare verklaring aangehaald die het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen hadden uitgegeven, met de oproep aan alle mensen om ‘zich opnieuw te scharen achter de aloude idealen van verdraagzaamheid en wederzijds respect. Ondanks de grote verschillen die er tussen mensen bestaan, geloven wij ten stelligste dat wij allen op vreedzame wijze kunnen samenleven als wij elkander maar behandelen met voorkomendheid en mededogen.’ Vervolgens voegde hij daar aan toe: ‘Die verklaring is een hedendaagse bevestiging van Joseph Smiths pleidooi voor verdraagzaamheid. Laten we eensgezind gehoor geven aan die oproep. Laten we één zijn, onverdraagzaam tegenover overtreding, maar verdraagzaam tegenover onze naasten met verschillen die voor hen heilig zijn. Onze geliefde broeders en zusters over de hele wereld zijn allemaal kinderen van God.’8 INTERESSE VAN HEILIGEN DER LAATSTE DAGEN IN MOHAMMED Een van de opmerkelijke voorbeelden van de toegewijde manier waarop de heiligen der laatste dagen ware beginselen koesteren, is de bewondering die kerkleiders in de loop der jaren hebben geuit voor de geestelijke bijdragen van Mohammed. Al in 1855, in een tijd waarin Mohammed in de christelijke literatuur over het algemeen bespot werd, hielden de ouderlingen George A. Smith (1817–1875) en Parley P. Pratt (1807–1857) lange toespraken waarin zij blijk gaven van een juist en evenwichtig begrip van de islamitische geschiedenis en waarin zij hoog opgaven van Mohammeds leiderschap. Ouderling Smith merkte op dat Mohammed ‘een nakomeling van Abraham was en ongetwijfeld door God was opgewekt’ om te prediken tegen afgoderij. Hij voelde met de moslims mee in hun lot, omdat zij, net als de heiligen der laatste dagen, moeite hadden om ‘een eerlijke geschiedenis’ van ze geschreven te krijgen. De volgende spreker, ouderling Pratt, sprak zijn bewondering voor de leringen van Mohammed uit en stelde dat moslims ‘over het algemeen (…) betere zeden en betere gewoonten hebben dan veel christelijke landen.’9 Dat de heiligen der laatste dagen de rol waarderen die Mohammed in de geschiedenis heeft gespeeld, is ook te zien aan de verklaring die het Eerste Presidium in 1978 heeft uitgegeven aangaande de liefde die God voor de hele mensheid heeft. In die verklaring wordt Mohammed concreet genoemd als een van ‘de grote godsdienstige leiders van de wereld’ die ‘een deel van Gods licht’ ontving. Er wordt in bevestigd dat ‘morele waarheden door God aan [die leiders] zijn gegeven om hele volken te verlichten en individuele mensen een hoger begripsniveau te geven.’10 De afgelopen jaren heeft ons respect voor het geestelijke erfgoed van Mohammed en de godsdienstige waarden van de islamitische gemeenschap geleid tot uitgebreide contacten en samenwerking tussen heiligen der laatste dagen en moslims in de hele wereld. Die samenwerking is deels toe te schrijven aan de aanwezigheid van gemeenten van heiligen der laatste dagen in gebieden zoals de oostelijke kusten van de Middellandse Zee, Noord-Afrika, de Perzische Golf en Zuidoost-Azië. De kerk heeft altijd de islamitische wetten en tradities gerespecteerd die de bekering van moslims tot andere godsdiensten verbiedt, door een beleid op te stellen dat evangelisatie in de islamitische landen van het Midden-Oosten verbiedt. Maar er zijn veel voorbeelden van dialoog en samenwerking. Onder andere bezoeken van islamitische hoogwaardigheidsbekleders aan de hoofdzetel van de kerk in Salt Lake City; het gebruik door moslims van de conservenfabrieken van de kerk om halal (ritueel reine) voedselproducten te produceren; humanitaire hulp en noodhulp die de kerk heeft gestuurd naar gebieden waar de bevolking voor het grootste deel uit moslims bestaat, waaronder Jordanië, Kosovo en Turkije; universitaire afspraken tussen de Brigham Young University en verscheidene educatieve en regeringsinstellingen in de islamitische wereld; het bestaan van de Muslim Student Association aan de BYU; en uitbreiding van de samenwerking tussen de kerk en islamitische organisaties om wereldwijd traditionele gezinswaarden te waarborgen.11 De Islamic Translation-serie, waar onlangs mee begonnen is, die mede door de BYU en de kerk wordt uitgegeven, heeft geresulteerd in verschillende belangrijke ontmoetingen van kerkleiders met islamitische functionarissen. Een islamitische VN-ambassadeur voorspelde dat deze serie vertaalde boeken ‘een positieve rol zal spelen in het streven van het westen om de islam beter te begrijpen.’12 Uit deze voorbeelden van interactie tussen heiligen der laatste dagen en moslims, en uit de oprichting door de kerk in 1989 van twee belangrijke centra voor educatieve en culturele uitwisselingen in het Midden-Oosten (Jeruzalem en Amman), weerspiegelen het traditionele respect voor de islam dat de kerkleiders vanaf het eerste begin hebben getoond. Die activiteiten zijn een tastbaar bewijs dat de heiligen der laatste dagen toegewijd zijn aan het bevorderen van een groter begrip van de islamitische wereld en ze laten zien dat de kerk een grotere rol aan het spelen is bij het overbruggen van de kloof die er in het verleden altijd is geweest tussen moslims en christenen. Een minister in Egypte, die zich bewust was van de punten van overeenkomst tussen moslims en heiligen der laatste dagen, heeft eens tegen ouderling Howard W. Hunter van het Quorum der Twaalf Apostelen gezegd dat ‘als er ooit een brug wordt geslagen tussen het christendom en de islam, de mormoonse kerk dat moet doen.’ HET LEVEN VAN MOHAMMED Wie was Mohammed en welke aspecten van zijn leven en leringen hebben de aandacht getrokken en bewondering opgewekt van onze kerkleiders? Welke goede kanten en deugden heeft de moslimervaring die, zoals president Hinckley ons in overweging heeft gegeven, ons met ons eigen geestelijke leven kunnen helpen? Aan het begin van de 21ste eeuw is de islam de grootste en snelstgroeiende godsdienst in de wereld. Er zijn momenteel meer dan een miljard moslims (bijna een vijfde van de wereldbevolking). Moslims wonen vooral in Zuidoost-Azië, het Indiase deel van Azië, het Midden-Oosten en Noord-Afrika, en er zijn aanzienlijke bevolkingsgroepen in Europa en Noord-Amerika. Uit ramingen blijkt dat de islam in de eerste helft van deze nieuwe eeuw de grootste godsdienst ter wereld wordt. De wortels van deze dynamische en, voor sommige mensen, verkeerd begrepen godsdienstige beweging liggen veertien eeuwen geleden in het eenvoudige begin en de grondlegging door Mohammed, die door moslims wordt gezien als de laatste in een lange rij profeten die door God gestuurd waren om de wereld de islam te brengen. Mohammed (Arabisch voor ‘geprezen’) is in het jaar 570 van het christelijk tijdperk in Mekka geboren. Mekka was een welvarende stad, een centrum van handel voor karavanen en godsdienstige pelgrimsreizen in het noordwesten van het Arabische schiereiland. Hij werd al jong wees en leidde een armoedig leven. Hij werkte als herder voor zijn familie en buren, een beroep waardoor hij ruim de tijd en de eenzaamheid had om de diepzinniger vragen van het leven te overpeinzen. Mohammed bouwde in de gemeenschap een reputatie op als betrouwbaar scheidsman en vredestichter, getuige dit verslag: ‘Eens besloten de Quraish [de stam van Mohammed] de Ka’ba [een heiligdom] te herbouwen, om de stenen weer op het fundament te plaatsen. Op een van de hoeken wilden zij de zwarte steen zetten, maar ze konden niet beslissen wie de eer te beurt moest vallen om die te plaatsen. Ze zouden er hevig ruzie over hebben gemaakt als [Mohammed], de jongeman die zij allen bewonderden en vertrouwden, niet langs was gekomen. Zij vroegen [hem] (…) om het geschil te beslechten. Hij zei hun om een grote mantel te nemen en de zwarte steen in het midden te leggen. Dat deden ze. Toen vroeg hij een man van elk van de vier twistende families een hoek van de mantel vast te houden. Op die manier deelden zij allen in de eer om de steen te dragen.’15 Toen Mohammed vijfentwintig was, trouwde hij met een weduwe, Khadija, die vijftien jaar ouder was dan hij. Zij was bovendien een welvarend karavaanhandelaar. Ze kende zijn reputatie dat hij eerlijk was en hard werkte, en deed hem een voorstel voor een huwelijk dat succesvol en gelukkig werd, en vier dochters en twee zoons voortbracht. De daaropvolgende vijftien jaar was Mohammed samen met Khadija druk met het leiden van het familiebedrijf en opvoeden van hun kinderen. In die periode trok hij zich vaak terug in de eenzaamheid van de woestijn om te bidden, te mediteren en te aanbidden. Hij was ontevreden geraakt over de corruptie, afgoderij en sociale ongelijkheid waardoor Mekka geplaagd werd. Hij zocht een hogere waarheid die zijn volk en hem vrede, gerechtigheid en geestelijke bevrediging zou geven. In het jaar 610 van het christelijk tijdperk, toen hij veertig was, bereikten zijn geestelijke zoektocht en voorbereiding een hoogtepunt. Volgens de geschiedenis van de islam verscheen op een avond, toen Mohammed op de berg Hira in de buurt van Mekka aan het bidden en mediteren was, de engel Gabriël om hem een boodschap van God (Allah in het Arabisch) te brengen.16 Drie keer gebood de engel Mohammed: ‘Declameer: In de naam van uw Heer, die de mens uit een klont bloed heeft geschapen. Declameer: En uw Heer is de Grootmoedigste, die door de pen de mens heeft onderricht dat hij niet wist.’ (Qur'an 96:1–5.)17 Gedurende een periode van 22 jaar, van het jaar 610 tot aan zijn dood in 632, ontving Mohammed door middel van de engel Gabriël boodschappen die volgens hem van Allah waren, en die hij uit zijn hoofd leerde en aan zijn discipelen voordroeg. Die mondelinge declamaties van de wil en bedoelingen van Allah worden door moslims samen al-Qur'an genoemd (‘Declamatie’). Maar Mohammeds prediking tegen afgoderij, polytheïsme, moord op vrouwelijke baby’s, en andere godsdienstige en sociale ontaardheden, stuitten in Mekka op felle tegenstand. In die eerste periode werd zijn boodschap verworpen in Mekka, en met zijn groeiende gemeenschap van bekeerlingen, die grotendeels uit enkele familieleden en goede vrienden bestond, werd hij gemeden, vervolgd en zelfs gemarteld. Toen kwam er een groep mannen uit de stad Yathrib. Zij vroegen Mohammed om arbitrage in de twisten die hun stad aan het ruïneren waren. Mohammed zag een kans om het lijden van zijn volgelingen te verlichten en hij stemde erin toe om Mekka te verlaten. Eerst stuurde hij zijn volgelingen, en toen ging hij zelf naar de stad die vervolgens Madinat an-Nabi (‘Stad van de profeet’) zou heten, of kortweg Medina. Die emigratie (in het Arabisch hijra) van Mekka naar Medina vond plaats in het jaar 622 van het christelijk tijdperk, het jaar dat herdacht wordt als het begin van de islamitische Hijri-tijdrekening. De moslims zagen in de Hijra een keerpunt in het leven van de profeet en in de aard van de islamitische samenleving. Van een verworpen predikant werd Mohammed staatsman, wetgever, rechter, onderwijskundige en militair leider. In Medina hadden de moslims de vrijheid om zich in veiligheid te vestigen, instellingen voor de regering en het onderwijs te vestigen en een welvarende gemeenschap te worden, in tegenstelling tot hun status in Mekka als een vervolgde godsdienstige minderheid. Enkele jaren na de Hijra was Mohammed in de gelegenheid om terug te keren naar Mekka, waar zijn leringen op grote schaal werden geaccepteerd. Tegenwoordig wordt Mekka door de moslims als het geestelijke centrum van de islam beschouwd, en als de heiligste stad, terwijl Medina op de tweede en Jeruzalem op de derde plaats staat. In het jaar 632 overleed Mohammed op de leeftijd van 62 ineens na een korte periode van koorts. Hoe we het ook bekijken, Mohammed had fenomenaal succes, ook al zijn zijn naam en prestaties het onderwerp van controverse in de westelijke beschaving. Maar in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn niet-islamitische geschiedschrijvers objectiever en complimenteuzer over hem gaan schrijven. Ze zijn gaan erkennen dat Mohammeds prestaties op zowel het politieke als het godsdienstige vlak hem van een plek onder de invloedrijkste figuren in de geschiedenis verzekeren. Ondanks de stereotype beschrijving die in de westelijke beschaving van Mohammed wordt gegeven als zijnde een vijand van christenen, beschrijven islamitische bronnen hem als een man van onaflatende ootmoed, vriendelijkheid, gulheid, met een goed gevoel voor humor en een voorkeur voor eenvoud. Hoewel hij vaak glimlachte, wordt er gezegd dat hij zelden lachte. Zoals in een beroemde hadith (verslag van Mohammeds uitspraken of daden) staat: ‘Als u wist wat ik wist, zou u veel huilen en weinig lachen.’ Uit het volgende verhaal blijkt zijn subtiele humor: ‘Op een dag kwam een oud vrouwtje bij hem om te vragen of zielige oude vrouwen ook naar het paradijs zouden gaan. “Nee,” antwoordde hij, “er zijn geen oude vrouwen in het paradijs!” En toen zei hij, haar bedroefde gezicht ziende, met een glimlach: “Ze ondergaan allemaal een transformatie in het paradijs, want er is voor allen één jeugdige leeftijd!”’ Hij gaf zijn volgelingen wijze en praktische raad. Toen een man vroeg of hij zijn kameel ook moest vastbinden, daar hij op Gods hulp en bescherming vertrouwde, antwoordde Mohammed: ‘Tui hem eerst en vertrouw dan op God.’ Uit sommige bronnen blijkt dat Mohammeds gezin arm was, vaak honger leed en zich soms alleen maar grof brood kon veroorloven. Zijn uitspraak faqri fakhri, ‘Mijn armoede is mijn trots’, onthult zijn vreugde in eenvoudige genoegens. Later werd deze uitspraak door moslimasceten overgenomen als slogan. Hij was vooral gek op kinderen en stond zijn twee jonge kleinzoontjes toe om op zijn rug te klimmen als hij zijn gebeden uitsprak. Een man bekritiseerde hem eens omdat hij zijn kleinzoon, Hasan, kuste. Hij zei: ‘Ik heb tien jongens, maar ik heb er nog nooit een gekust.’ Mohammed antwoordde: ‘Hij die geen genade betoont, zal geen genade ontvangen.’18 Tijdens zijn laatste rede in de moskee te Medina, die hij hield op de dag dat hij overleed, gaf Mohammed blijk van nederigheid en grootmoedigheid toen hij afscheid nam van zijn gemeenschap waarvoor hij zich meer dan dertig jaar lang had opgeofferd: ‘Als er iemand is die ik in zijn eer heb aangetast, dan ben ik hier om mij ervoor te verantwoorden. Als ik iemand onrechtmatig lichamelijk geweld heb aangedaan, dan stel ik mij beschikbaar voor vergelding. Als ik iemand iets schuldig ben, hier is mijn bezit en hij mag ervan nemen wat hij wil. (...) Niemand zou moeten zeggen: “Ik vrees vijandschap en rancune van Gods Boodschapper.” Ik koester geen wrok tegen iemand. Die zaken zijn onverenigbaar met mijn aard en gestel. Ik verafschuw ze zeer.’19 Als we dat beeld van Mohammed in gedachten houden, kunnen we begrijpen waarom moslims gewend zijn om zijn naam te zegenen, zijn naam aan te roepen in gesprekken en zijn verjaardag te vieren. Vrome moslims streven ernaar zijn voorbeeld te volgen in elk aspect van het leven: in hun kleding en uiterlijke verzorging, tafelmanieren, godsdienstige rituelen en welwillendheid tegenover andere mensen. DE LERINGEN VAN MOHAMMED Het islamitische leven draait om vijf fundamentele beginselen die in algemene termen in de Qur’an staan en die in de leringen en gebruiken (sunna in het Arabisch) van Mohammed nader worden uitgelegd. Die vijf zuilen zijn het getuigenis van het geloof, gebed, liefdadigheid, vasten en pelgrimsreizen naar Mekka. Enkele voorbeelden van Mohammeds leringen over liefdadigheid en vasten illustreren zijn manier van onderwijzen en de centrale rol die hij in het islamitische leven speelt. Het beginsel van liefdadigheid is bedoeld om voor de armen te zorgen en meegevoel te ontwikkelen in de gemeenschap van gelovigen. In de Qur’an staat dat naastenliefde en mededogen, niet het werktuiglijk uitvoeren van rituelen, bepalen of je waardig bent in Gods ogen. (2:177.) In Mohammeds uitspraken wordt duidelijk het beginsel van naastenliefde onderwezen: ‘Geen van u gelooft [echt] tot hij voor zijn broeder wenst wat hij voor zichzelf wenst.’ ‘Elk gewricht van iedereen moet elke dag dat de zon opkomt een daad van naastenliefde verrichten: twee mensen rechtvaardig behandelen is een daad van naastenliefde; iemand helpen met bestijgen, hem optillen of zijn bezittingen op het lastdier hijsen, is een daad van naastenliefde; elke stap die u neemt op weg naar de gebeden, is een daad van naastenliefde; en iets gevaarlijks van de weg verwijderen, is een daad van naastenliefde.’ ‘Naastenliefde blust zonde zoals water vuur blust.’ ‘Naar iemand glimlachen is een daad van naastenliefde.’ ‘Hij die met een volle maag slaapt in de wetenschap dat zijn naaste honger lijdt [is geen gelovige].’20 Moslims zien vasten als iets met een tweeledig doel: om een toestand van ootmoed tot stand te brengen en de eigen ziel aan God over te geven, en om medeleven en zorg voor de armen in de gemeenschap op te wekken. Zo gaan vasten en liefdadigheid hand in hand: zichzelf iets ontzeggen is pas volledig als men ook van zichzelf geeft. Ik moest aan dat beginsel onder moslims denken en aan de grote invloed die de profeet Mohammed op hun leven heeft gehad, toen ik in Caïro (Egypte) woonde tijdens de vastenmaand, Ramadan. Ik was met mijn gezin uitgenodigd bij een moslimvriend, Nabil, om deel te nemen aan de avondmaaltijd waarmee zijn gezin hun vasten beëindigde. Toen we hun bescheiden flat in een van de armste wijken van Caïro binnenkwamen, zag ik dat er veel vrouwen en kinderen in een van de kamers zaten. Ze zaten allemaal op de grond, met voedsel voor hen uitgespreid op een kleed, rustig wachtend op de oproep tot het gebed dat het eind van elke vastendag aankondigt. Toen ik vroeg of zij familie van hem waren, antwoordde Nabil: ‘Nee, ik ken ze geen van allen. Het is onze gewoonte om vreemden van de straat uit te nodigen die zich geen goed voedsel kunnen veroorloven om met ons het Ramadanmaal te delen. Wij doen dat omdat het een van de gewoonten van onze profeet, Mohammed, was.’ Ik was diep geraakt door zijn onzelfzuchtigheid en zijn medeleven voor de armen, en verootmoedigd door zijn goede voorbeeld in het naleven van een beginsel dat ik al jaren geleden uit de Bijbel had geleerd, maar nauwelijks in praktijk had gebracht: ‘Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanricht, roep dan niet uw vrienden of uw broeders of uw verwanten of uw rijke buren; (…) maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden. En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen.’ (Lucas 14:12–14.) HOE HEILIGEN DER LAATSTE DAGEN MOSLIMS ZIEN Hoe kunnen heiligen der laatste dagen de moslimgemeenschap zien? De nuttigste benadering is de waarheden en waarden die wij gemeen hebben met onze moslimbroeders en –zusters te erkennen, zelfs als we beleefd erkennen dat er godsdienstige meningsverschillen bestaan. Heiligen der laatste dagen zijn het beslist niet eens met de islamitische leringen die de goddelijke afkomst van Jezus Christus, de noodzaak tot profeten of het beginsel van eeuwige vooruitgang loochenen. Maar als we ootmoedig zijn en openstaan voor geestelijk licht, waar dat ook te vinden is, dan hebben we baat bij de godsdienstige inzichten van moslims en bevestigen we overeenkomsten zoals belang hechten aan geloof, gebed, vasten, bekering, mededogen, kuisheid en een sterk gezin als hoeksteen van individuele geestelijkheid en gemeenschapsleven.22 Bij een ontmoeting met islamitische hoogwaardigheidsbekleders concentreerde ouderling Neal A. Maxwell van het Quorum der Twaalf Apostelen zich op het gemeenschappelijke geestelijke erfgoed van mormonen en moslims. Hij haalde een vers uit de Qur’an aan en zei vervolgens: ‘God is de Bron van licht in de hemel en op aarde. Dat geloven wij ook. Wij weerstaan een ongodsdienstige wereld. Met u geloven wij dat het leven zinvol is en een doel heeft. (...) Wij eren het gezin als instelling. (...) Wij prijzen u om uw zorg voor het gezin. (...) Wederzijds respect, vriendschap en liefde zijn kostbare zaken in de tegenwoordige wereld. Samen met onze islamitische broeders en zusters voelen wij dat. Liefde heeft nooit een visum nodig. Het overschrijdt alle grenzen en verbindt generaties en culturen.’23 De profeet Joseph Smith heeft in een van zijn welsprekendste verklaringen omtrent verdraagzaamheid en mededogen de heiligen aangemoedigd om hun blik op de mensheid te verruimen, om mensen van andere godsdiensten en culturen te zien zoals onze hemelse Vader ze ziet, en niet volgens de ‘bekrompen denkbeelden van de mens’. Hij leerde de heiligen dat de Vader later gecompliceerde persoonlijke, politieke en sociale omstandigheden in aanmerking zal nemen en een laatste oordeel geven dat gebaseerd is op een goddelijk, barmhartig perspectief dat ons beperkte menselijke begrip te boven gaat. ‘Terwijl het ene deel van het mensdom het andere onbarmhartig beoordeelt en verdoemt, ziet de Vader van het heelal met vaderlijke zorg en ouderlijk medeleven op de hele mensheid neer. Hij beschouwt hen als zijn kinderen en zonder die bekrompen gevoelens die zijn kinderen beïnvloeden, laat Hij “zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen op rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” Hij houdt de teugels van het oordeel in zijn handen; Hij is een wijze Wetgever en zal alle mensen oordelen, niet volgens de bekrompen denkbeelden van de mens, maar “naar de daden gedaan in het lichaam, of zij goed of kwaad zijn”, en of die daden nu in Engeland, Amerika, Spanje, Turkije of India gedaan zijn. Hij zal hen oordelen, “niet naar wat zij niet hebben, maar naar wat zij hebben”, zij die zonder wet geleefd hebben, zullen geoordeeld worden zonder wet, en zij die een wet hebben, zullen geoordeeld worden naar die wet. Wij hoeven niet aan de wijsheid en intelligentie van de grote Jehova te twijfelen; Hij zal alle volken oordeel of genade toewijzen, al naar gelang hun verdienste, hun mogelijkheden om intelligentie te verkrijgen, de wetten volgens welke zij bestuurd zijn, de middelen die hen zijn verschaft om juiste informatie te verkrijgen, en zijn ondoorgrondelijke bedoelingen met de mensheid; en als de bedoelingen van God bekendgemaakt worden, en het gordijn van de toekomst wordt opengedaan, zullen wij allen uiteindelijk moeten bekennen dat de Rechter van de hele aarde het goed heeft gedaan.’24 In antwoord op vragen over relaties met andere godsdiensten in de kerk ben ik dankbaar dat wij behoren tot een kerk die de waarheden bevestigt waarin Mohammed en andere grote leraars, hervormers en stichters van godsdiensten hebben onderwezen. Wij zien de goedheid die zich weerspiegelt in het leven van hen die tot andere godsdienstige gemeenschappen behoren. Hoewel wij niets afdoen van de geopenbaarde eeuwige waarheden van het herstelde evangelie, vermijden wij een vijandige relatie met andere godsdiensten. In plaats daarvan volgen wij de profetische raad uit deze tijd en streven ernaar alles te vergaren wat deugdzaam en prijzenswaardig in andere godsdiensten is, en ontwikkelen wij een houding van ‘dankbaarheid voor overeenkomsten’ met hen. Als heiligen der laatste dagen kunnen wij respect hebben voor het geestelijk licht dat in andere godsdiensten te vinden is, en kunnen wij daar baat bij hebben, terwijl wij er ootmoedig naar streven om anderen te vertellen over de aanvullende eeuwige waarheid die de hedendaagse openbaringen verschaffen. [...] NOTEN 1. Aangehaald door Sheri L. Dew in Go Forward with Faith: The Biography of Gordon B. Hinckley (1996), blz. 536, 576. 2. Conference Report, april 1921, blz. 32–33. 3. Defense of the Faith and the Saints, 2 delen (1907), deel 1, blz. 512–513. 4. Teachings of the Prophet Joseph Smith, samengesteld door Joseph Fielding Smith (1976), blz. 313. 5. Teachings, blz. 316. 6. Aangehaald door Russell M. Nelson in ‘“Leer verdraagzaamheid ons, Heer”’, zie De Ster, juli 1994, blz. 62. 7. Zie ‘Het evangelie — een wereldgeloof’, De Ster, januari 1992, blz. 16. 8. De Ster, juli 1994, blz. 62; cursivering in origineel. 9. Zie Deseret News, 10 oktober 1855, blz. 242, 245. 10. Verklaring van het Eerste Presidium, 15 februari 1978. 11. De activiteiten met betrekking tot het gezin worden gecoördineerd door het World Family Policy Center aan de Brigham Young University. Het centrum is ook medeorganisator van een internationale interkerkelijke coalitie, het World Congress of Families, waar ook vertegenwoordigers van vele moslimlanden aan deelnemen. 12. Zie Michael R. Leonard, ‘Islamic diplomats hosted in New York’, Church News, 3 april 1999, blz. 6. 13. Howard W. Hunter, ‘“All Are Alike unto God”’, Ensign, juni 1979, blz. 74. 14. ‘Christelijk tijdperk’ is een aanduiding die overeenkomt met n.C. [‘na Christus’]. 15. Iqbal Ahmad Azami, Muhammad the Beloved Prophet (1990), blz. 14–15. De Ka’ba is een heiligdom in Mekka waarvan moslims menen dat het gebouwd is door Abraham en zijn zoon Ismaël. 16. Allah is een samentrekking van al-ilah, wat ‘de God’ betekent. Het is het woord dat door alle islamitische en christelijke Arabieren wordt gebruikt om God aan te duiden, en het wordt ook gebruikt in de Schriften en gebruiken van onze kerk in de Arabische wereld. 17. A. J. Arberry, vertaler, The Koran Interpreted (1955), blz. 344. 18. Deze anekdotes over de persoonlijkheid van Mohammed zijn te vinden in het boek van Annemarie Schimmel, And Muhammad Is His Messenger: The Veneration of the Prophet in Islamic Piety (1985), blz. 46–49. 19. Ja`far Qasimi, ‘The Life of the Prophet’, in Islamic Spirituality, onder redactie van Seyyed Hossein Nasr (1991), blz. 92. 20. De eerste drie hadith die hier zijn aangehaald, komen uit al-Arba`in al-Nawawiyya [Nawawi's veertig Hadith] (1976), blz. 56, 88, 98. De laatste twee hadith zijn door de auteur opgetekend tijdens gesprekken met moslimvrienden en –kennissen. 21. Tijdens de Ramadan vasten moslims dertig opeenvolgende dagen van zonsopgang tot zonsondergang, waarbij ze zich onthouden van voedsel, drank, tabak en andere vormen van lichamelijke bevrediging. 22. Voor nadere informatie over de moslimwereld of leerstellige overeenkomsten en verschillen, zie Daniel C. Peterson, Abraham Divided: An LDS Perspective on the Middle East (1995), of James A. Toronto, ‘Islam’, in het boek van Spencer J. Palmer en Roger R. Keller, Religions of the World: A Latter-day Saint View (1997), blz. 213–241. 23. Church News, 3 april 1999, blz. 6, en persoonlijke notities en waarnemingen van de auteur. 24. Teachings, blz. 218.

(Uit een artikel in de Liahona van juni 2002.)
www.mormon.org

Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.